Wanneer door u als leverancier goederen worden geleverd aan ondernemers in andere EU-landen en in verband met die levering ook vervoerd worden vanuit Nederland naar het andere EU-land, is er sprake van een intracommunautaire levering. Gevolg hiervan is dat de leverancier het nultarief mag toepassen.
De afnemer is verplicht deze intracommunautaire verwerving aan te geven in de lidstaat waar hij is gevestigd en past daarbij het aldaar geldende btw-tarief toe. Indien de afnemer recht heeft op btw-aftrek, brengt hij deze btw in dezelfde aangifte weer in aftrek.
Van een intracommunautaire levering van goederen is sprake wanneer aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
1. De afnemer is een btw-ondernemer.
Het btw-identificatienummer van de afnemer dient vermeld te worden op de factuur, alsmede in de opgave ICP. Het btw-identificatienummer van de afnemer dient gecontroleerd te worden op geldigheid via de website: http://ec.europa.eu/taxation_customs/vies/?locale=nl. Sla deze controle ook op in de administratie.
2. De goederen dienen verzonden of vervoerd te worden naar een ander EU-land. Dit moet aangetoond worden a.d.h.v. de administratie.
Vanaf 1 januari 2020 krijgen lidstaten wettelijk gezien ook het recht om de toepassing van het nultarief te weigeren als een btw-identificatienummer ontbreekt of ongeldig is. Dus het belang van het vooraf controleren van de geldigheid van het btw-identificatienummer (en het bewaren van een afschrift van deze controle in de administratie) neemt toe.
Daarnaast dient de leverancier aan te tonen dat de goederen vanuit de ene naar de andere lidstaat worden verzonden of vervoerd. De wijze van toetsing of dit vervoer heeft plaatsgevonden, loopt in de verschillende lidstaten uiteen. Daarom wordt deze bewijslast vereenvoudigd per 1 januari 2020. Volgens de nieuwe regels is sprake van een weerlegbaar vermoeden van vervoer van de ene naar een andere EU-lidstaat, indien de leverancier minstens twee niet-tegenstrijdige bewijsstukken kan overleggen die zijn afgegeven door twee verschillende onafhankelijke partijen. Hierbij valt te denken aan getekende CMR-documenten, in combinatie met een door de bank afgegeven afschrift van betaling voor het vervoer. Het bewijsvermoeden kan worden weerlegd door de Belastingdienst en het is derhalve raadzaam om zoveel mogelijk bewijsstukken te bewaren.