In de zomer van 2022 heeft minister Van Gennip van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een zogenaamde hoofdlijnenbrief aan de Tweede Kamer gestuurd, waarin de visie van het kabinet op de arbeidsmarkt is weergegeven. Vervolgens is in het voorjaar van dit jaar een voortgangsbrief aan de Tweede Kamer gestuurd, waarin een aantal onderwerpen uit de Hoofdlijnenbrief zijn uitgediept. Een van deze onderwerpen is het bieden van meer zekerheid aan flexwerkers. Onlangs is het wetsvoorstel dat deze zekerheid moet gaan regelen voor internetconsultatie vrijgegeven. In deze blog komen de belangrijkste onderdelen uit het wetsvoorstel aan de orde. Gelet op de demissionaire status van het kabinet, is het de vraag of het wetsvoorstel straks wel door de Tweede Kamer zal worden behandeld. Daarnaast volgen in november van dit jaar nog verkiezingen voor de Tweede Kamer. Het is de vraag hoe de samenstelling van de Tweede Kamer dan zal zijn en welke invloed een veranderde samenstelling op het wetsvoorstel zal hebben. In elk geval zal inwerkingtreding niet voor 1 januari 2025 plaatsvinden.

Historie
Gedurende al vele jaren tracht politiek Den Haag flexibele arbeidsrelaties te reguleren en door middel van wetgeving een goede balans te vinden tussen enerzijds de zekerheid van een werknemer en anderzijds de behoefte aan flexibiliteit van een werkgever. Een flexibele arbeidsrelatie geeft een werknemer onzekerheid over de hoogte van diens inkomen. Daarnaast worden flexibele arbeidskrachten minder bijgeschoold, waardoor zij de aansluiting op de arbeidsmarkt kunnen verliezen. Onzekerheid over de vraag wanneer en hoeveel uren iemand moet werken, leidt tot een slechte balans tussen werk en privé. In 1999 werd daarom de Wet flexibiliteit en zekerheid (de Flexwet) ingevoerd. In 2015 bracht de Wet werk en zekerheid (Wwz) beperkingen ten aanzien van flexibele arbeidscontracten en met de invoering van de Wet arbeidsmarkt in balans (Wab) in 2020 zijn deze beperkingen verder toegenomen. Nog steeds is, naar mening van het kabinet, van een goede balans tussen flexibiliteit en zekerheid geen sprake, zodat aanvullende regels noodzakelijk zijn. Het wetsvoorstel bevat dan ook maatregelen die een nog verder gaande beperking van flexibele arbeid beogen, waaronder het afschaffen van oproepovereenkomsten, welke gepaard gaat met de introductie van basiscontracten en het inperken van de mogelijkheid om tijdelijke contracten aan te gaan.

Afschaffen oproepcontract en de invoering basiscontract
In plaats van oproepovereenkomsten wordt het verplicht gesteld om basiscontracten aan te gaan. Deze basiscontracten zijn enigszins vergelijkbaar met wat nu genoemd wordt min-max contracten. Uitganspunt is dat een werknemer per periode een minimumaantal uren werkzaam is en deze uren gegarandeerd betaald krijgt. Boven het overeengekomen minimum kan een werknemer nog voor 130% van het overeengekomen aantal uren verplicht worden te komen werken. Voorbeeld: indien het minimum aantal uren in een periode 10 bedraagt, dan is het maximum aantal uren in die periode 13. Daarboven hoeft een werknemer niet beschikbaar te zijn voor het verrichten van werk.
Voor scholieren en studenten wordt een uitzondering op deze regel gemaakt. Voor deze groepen blijft de mogelijkheid van het aangaan van een oproepcontract bestaan.

Tijdelijke contracten
In het wetsvoorstel wordt voorgesteld de periode tussen de twee ketens van tijdelijke contracten te verruimen naar 5 jaar. Op dit moment bedraagt deze tussenpoos nog 6 maanden. Na drie tijdelijke overeenkomsten dient een keuze gemaakt te worden voor of een vast dienstverband of om afscheid te nemen van de medewerker. Indien afscheid van de medewerker wordt genomen, dan kan met deze medewerker binnen een periode van 5 jaar niet een nieuwe tijdelijke arbeidsovereenkomst worden aangegaan. Ook hier gaan voor scholieren en studenten afwijkende regels gelden.

Of met de beoogde maatregelen een betere balans tussen flexibiliteit voor de werkgever en zekerheid voor de werknemer wordt behaald, blijft onzeker. Immers, naast werknemers met een flexibele arbeidsovereenkomst bestaat ook nog een hele grote groep aan flexibele werkers die buiten de arbeidsovereenkomst werkzaam zijn: de ZZP’ers. Het kabinet worstelt ook voor deze groep met regelgeving om meer zekerheid te bieden. Zolang de daadwerkelijke knelpunten in de huidige arbeidsmarkt echter niet worden aangepakt, de 104 weken loondoorbetaling bij ziekte en het verstarde ontslagrecht, zal het werken met flexibele arbeidskrachten, binnen of buiten dienstbetrekking, niet afnemen. Een nieuw kabinet doet er goed aan om de arbeidsmarkt (in brede zin) rigoureus te hervormen in plaats van het plakken van pleisters.